Twee keer deze maand woonde ik een gedachtenisdienst bij. Op 2 november – Allerzielen – in mijn stagegemeente. Vandaag – de laatste zondag van het kerkelijk jaar – in Stadskanaal, waar we onder andere mijn oma herdachten.
Twee keer was er, nadat de doden van het afgelopen jaar waren herdacht, voor alle kerkgangers de mogelijkheid om een kaarsje op te steken voor geliefden die zij sinds kort of sinds lang moeten missen. En twee keer werd ik getroffen door de lange rij mensen die naar voren kwam. Een stoere, huilende man, een oude meneer met een stok, ouders met kinderen. De namen die zij in stilte noemden, ik kende ze niet, maar kon ze bijna aanraken. Het was alsof ze door de kerk zweefden, al die doden.
Hoe al die mensen leven met hun doden.
Twee keer was er, nadat de doden van het afgelopen jaar waren herdacht, voor alle kerkgangers de mogelijkheid om een kaarsje op te steken voor geliefden die zij sinds kort of sinds lang moeten missen. En twee keer werd ik getroffen door de lange rij mensen die naar voren kwam. Een stoere, huilende man, een oude meneer met een stok, ouders met kinderen. De namen die zij in stilte noemden, ik kende ze niet, maar kon ze bijna aanraken. Het was alsof ze door de kerk zweefden, al die doden.
Hoe al die mensen leven met hun doden.
Hoe al die doden hun geliefden achter zich hebben gelaten.
Waar zijn ze, “mijn lieve doden”? – blijkbaar kun je aan een gestorvene nog een bijvoeglijk naamwoord geven. Sterker nog: ze zijn nog steeds een stukje ‘van jou’. Het zijn doden geworden, maar nog wel: mijn lieve doden.
Als ik me de doden al voorstel, dan vaak bij elkaar. Ongeveer zo:
“Een lange stoet,
trekt als een wolk voorbij.
Jij zwaait naar mij”
Misschien is het daarom dat het me raakt, die stoet van levenden, al die mensen die een kaarsje branden. Samen dragen ze de stoet van doden met zich mee.
De doden bij elkaar, zoals we zelf bij elkaar kruipen, licht ontsteken. En dan één lichtje dat eruit springt – kijk daar: de kaars van oma, of van moeder, of…
Waar zijn ze, “mijn lieve doden”? – blijkbaar kun je aan een gestorvene nog een bijvoeglijk naamwoord geven. Sterker nog: ze zijn nog steeds een stukje ‘van jou’. Het zijn doden geworden, maar nog wel: mijn lieve doden.
Als ik me de doden al voorstel, dan vaak bij elkaar. Ongeveer zo:
“Een lange stoet,
trekt als een wolk voorbij.
Jij zwaait naar mij”
Misschien is het daarom dat het me raakt, die stoet van levenden, al die mensen die een kaarsje branden. Samen dragen ze de stoet van doden met zich mee.
De doden bij elkaar, zoals we zelf bij elkaar kruipen, licht ontsteken. En dan één lichtje dat eruit springt – kijk daar: de kaars van oma, of van moeder, of…
Waar zijn ze?
Hier resten nog de namen en de spullen.
Ik maakte foto’s in het lege huis in Stadskanaal.
En heel af en toe wordt er gezwaaid.
* De woorden tussen aanhalingstekens zijn afkomstig uit 'Koester de namen', een gedachteniscantate van Sytze de Vries en Toon Hagen.
En heel af en toe wordt er gezwaaid.
* De woorden tussen aanhalingstekens zijn afkomstig uit 'Koester de namen', een gedachteniscantate van Sytze de Vries en Toon Hagen.
Was in gedachten gisteren ook even bij jullie in Stadskanaal terwijl je moeder hier zong van zwaaien naar de overkant.
BeantwoordenVerwijderenMooi geschreven!
Beste Martin, dankjewel! Ja, zo wordt het ook bijna een gemeenschap van doden en levenden over afstand heen!
VerwijderenRoerende beelden. Oma is ook daarin nog aanwezig.
BeantwoordenVerwijderen